De eerste 10 kilometer naar Arenas vanuit de provinciestad Velez-Malaga kun je gerust spectaculair noemen. De weg leidt dwars door een steile bergketen die, hoewel vlak achter de kust, van de bewoonde wereld lijkt afgesloten. Arenas is een typisch Andalusisch dorpje waar de moderniteit haar intrede nog niet heeft gedaan. Het dorp is lokaal bekend om zijn jaarlijkse féria de la mula. Tijdens deze markt maken tientallen ezels, muilezels en muildieren uit de verre omtrek hun opwachting op het waarschijnlijke enige vlakke stuk grond dat ze in dit steil berggebied konden vinden. Wat Mudéjar architectuur betreft is vooral de 16de eeuwse kerk van Santa Catalina – de patroonsheilige die van 12 tot 14 augustus wordt gevierd – een bezoekje waard. Zoals bij vele mudéjar-kerken was dit ooit een moskee en werd de schitterend gedecoreerde vierkante torenspits bewaard.
Zoete wijn in colaflessen ! Archez is wat je noemt een slaperig dorpje dat qua sfeer haast niet verder kon afstaan van de drukke Costa del Sol, één bergketen verder naar het zuiden. Afgezien van het handvol geïnteresseerden die deze route volgen, komen hier nagenoeg geen toeristen. Archez ligt op een steenworp van het veel drukkere en toeristischere Competa en leeft ook voor een groot deel van de wijngaarden die de heuvels hier domineren. Archez heeft onmiskenbare Moorse wortels.
De schitterende 16e eeuwse Iglesia de Nuestra Senora de la Encarnacion (OLV kerk van de incarnatie) heeft een typische mudéjar-minnaret, die ouder is en dateert uit de 14e eeuw. De minaret werd gebouwd op een voormalige moskee door de stam van de Nasriden in dezelfde periode als het Alhambra in Granada. Deze kerk is een van de beter bewaarde restanten van de mudéjar cultuur. De lokale zoete wijn is gemaakt van moscateldruiven en de minder fortuinlijke bewoners bewaren deze wijn in plastic colaflessen. In het centrum kun je een cafe solo drinken in de dorpsbar “El Gordo” of den dikzak (moet er nog zand zijn ?).
Alle wegen leiden naar “El Theo”. Salares is een pareltje van een dorp, waar de muren elk jaar opnieuw friswit worden gekalkt voor de feria. Hier is de mudéjar-architectuur het duidelijkst zichtbaar. Maar in plaats van naar de Moorse Santa Anakerk (net als in Archez ooit een moskee met minaret) of de Romeinse brug (die ze aan het herstellen zijn), leiden alle wegen – lang voor je Salares binnerijdt – naar “Bar el Theo”. je ziet namelijk overal houten bordjes hangen met dit opschrift, zodat je geen keuze hebt en je willens nillens naar den Theo moet.
Wellicht kom je daar rond de middag aan en kun je dus genieten van zijn kookkunsten. Theo is kok, kunstenaar, fotograaf, modelbouwer, restaurateur,… enz. Hij zal je met veel plezier zijn foto album tonen met typische beelden van Salares zoals de gevel met de drie deuren, de gevel met deur op 1 hoog (zonder trap), sneeuw in Salares,… Tijdens onze passage had hij de Sint Ana kerk in chocolade en suiker nagebouwd, geen exacte kopie maar toch… Elke zomer wordt er een Moors feest gehouden, Al-Andalus leeft hier nog.
De poort naar de Sierras! We rijden verder en komen 4 km verder aan in nog zo’n snoepje. Sedella, waar zich een bezoekerscentrum van het aanpalende 40.000 hectaren grote natuurpark bevindt. Vanuit de hoge bergen bevloeien allerhande riviertjes en stromen de “huertos” – groente- en fruitgaarden – in de buurt van het dorp. We bewonderen de 16e eeuwse mudéjartoren van de kerk van San Andrés en de Casa Torreon – de vroegere burgemeesterwoning : een schitterend historisch pand met een mudéjartoren met 2 identieke hoefijzerbogen. In een boekje over de geschiedenis van de omgeving lezen we het verhaal over de oude molenaar van Sedella die in de jaren veertig, toen Franco hier de opstandige bevolking uithongerde, op een geheime verdieping in zijn molen altijd een extra voorraad meel opzijhield voor behoeftige families. De molenaar zou nog altijd leven en heeft zich sinds hij op rust is in het dorpje zelf gevestigd. De dorpelingen belonen zijn vriendelijkheid van weleer door hem nooit te laten betalen voor zijn tapas en drankjes. Als je over tijd beschikt dan kun je vanuit Sedella prachtige wandelingen maken in het hoger gelegen natuurpark Sierras de Tejeda. Almijara y Alhama.
De Andalusische zijderoute. Ongeveer 7 km verderop ligt Canillas de Aceituno, iets groter en toeristischer dan de vorige dorpjes, maar op en top Spaans. Het doet zelfs een beetje “stads” aan; mensen zijn chiquer gekleed, restaurants mooier gedecoreerd. Maar de oude mannetjes op het centrale plein verschillen nauwelijks met die van de andere dorpjes in de omgeving. In tegenstelling tot wat je zou denken heeft de naam van het dorp niets te maken met het Spaanse woord voor olijf – “aceituna”. De naam Canillas stamt uit de tijd dat het hier veel riet stond en komt van het Latijnse canillae (plaats waar riet groeit). Het achtervoegsel Aceituno verwijst naar de tijd dat de Moren hier zijde produceerden. Het Arabische woord voor zijde is namelijk “azzeytun”. In de omgeving staan nog altijd veel moerbeibomen, stille getuigen van de productie van zijderupsen. Tegenwoordig leeft Canillas meer van de olijven en de rozijnen die in de herfst liggen te drogen op speciale droogbedden (pasero’s), afgebiesd met afgeronde witgestukte muurtjes. Je kunt je tocht besluiten op het terrasje tegenover La Casa de Diezmos (met weer die typische tweeling hoefijzerbogen, zoals in Sedella) waar de lokale bevolking haar belasting voor zijde moest afdragen aan de kalief. Vanuit Canillas vertrok de enige echte Spaanse zijderoute langs het noorden, Alcaucin en dwars door de bergpas van Zafarraya naar het mondaine Granada, waar het hof van de Nasriden was gevestigd in het wereld beroemde Alhambra. Tip : in de Bar La Sociedad in het centrum van Canillas de Aceituno kan je goed chivo al horno eten (jonge geitenbokjes, lokale specialiteit).